top of page

INKIJKEXEMPLAAR

Een tere stem, ze was zo alleen. Niemand kon haar zien, niemand besefte wie ze was, niemand leek om haar te geven. Eenzaam en kwetsbaar, niet meer gelovend in het mooie van morgen. Nee, ze zag alleen nog maar het verdriet van gisteren. Ze leefde in een tijd die voorbij was, een tijd die niet meer bestond. Zo opgegaan in het niets. Omhoogkijken naar de frisse blauwe hemel durfde ze niet. Ze heeft altijd gezegd dat een mens nooit zeker kan weten wat goed of slecht is. Ze had gelijk. Vroeger waren er leefregels waaraan je je moest houden, nu maakte iedereen regels voor zich. Eigen regels had ze nooit gemaakt. Was dat misschien een grote fout?

​

Zenuwachtig stak ze een sigaret op. De eerste na een lange tijd. Hij hield er niet van als ze rookte, had hij altijd gezegd.

        ‘Je ogen worden twee stompe kijkers en je huid verteert.’

Ze was ermee gestopt toen ze hem leerde kennen en sindsdien heeft ze bijna geen sigaret meer aangeraakt. Althans, dat maakte ze zichzelf wijs en dat is wat ze ook zei tegen hem. Haar beste vriendin had haar laatst nog overgehaald, het was op een feest.

        ‘Toe nou, Vincent is er niet en hij hoeft niets te weten. Ik kan goed geheimen bewaren Eva, deze kan er ook nog wel bij.’

 

Vin noemde ze hem altijd. Noemde, ze betrapte zichzelf erop dat ze al in verleden tijd over hem dacht. Ze nam nog een trek van haar sigaret. Dat voelde goed. Een herinnering schoot door haar hoofd. Die ene avond… Hoe hij haar van achteren over haar blote schouders streelde, een aanraking. De kus in haar nek… Ze schrok op, uit haar gedachten gehaald door een mannenstem. Zwaar en ernstig.

        ‘Mevrouw Van Bengen,’ klonk er door de ruimte.

Ze drukte haar sigaret uit en blies de laatste rook uit. Ze staarde even naar de peuk tussen de as in de asbak en keek op.

        ‘Je weet waarom je hier zit?’ Deze keer klonk de stem zachter en had een vriendelijke ondertoon. Er klonk medelijden in door. Een beeld schoot door haar hoofd. Scherp, één tel, geschreeuw, pijn en verwarring.

        ‘Ja,’ antwoordde ze.

 

***

 

Ik heb mijn vriend vermoord. Het was donker buiten, maar dat doet er niet toe. We waren gelukkig samen, ik hield van hem en hij noemde me altijd Eef. We waren elkaars grote liefde. We waren gek op elkaar en wilden zo vaak mogelijk bij elkaar zijn, wat soms voor onrust zorgde, maar dat kwam altijd wel op de een of andere manier goed. Hij heeft mij in al die jaren dat ik bij hem was één keer gekwetst. Eén keer. Met haar, een vrouw van wie ik de naam niet noem. Ik heb haar nooit ontmoet, alleen iets over haar gehoord. Ik zag aan zijn gezicht dat hij me wat wilde vertellen.

        ‘Eva…’

Mijn naam klonk als een begrip. Ik keek hem aan en zag dat hij wit wegtrok. Ik zag groeven in zijn gezicht die ik nooit eerder had gezien, maar ik zag vooral zijn ogen. Ogen die schuld uitstraalden. Ik wist dat ik zijn grote liefde was en dat hij met mij verder wilde, maar dat was op dat moment niet genoeg. Ik stond op en schreeuwde. Hij liet het allemaal over zich heen komen en verzette zich niet. Ik werd nog woester.

        ‘Hoe kun je daar zo koel zitten?! Ik begrijp je niet, je hebt net de grootste fout van je leven gemaakt en je staart me alleen maar zwijgend aan? Wat ben je voor een idioot!’ hoorde ik mezelf schreeuwen. ‘Je zag haar, je viel op haar en toen ineens waren alle kleren uit? Hoe haal je het in je hoofd, wat ben je een vieze schoft!’

Ik kan me herinneren dat hij nog iets zei, maar ik weet niet meer wat. Ik liep weg, het appartement uit en holde snel de trappen af. Halverwege de trap stond ik stil. Alsof een onzichtbaar persoon me tegenhield. Ik stond aan de grond genageld. Ik draaide me om en keek omhoog. Daar stond hij. Met één hand hield hij de trapleuning vast. Er kwam een rust over me en ik voelde alle spanning wegzakken. Ik keek hem recht in zijn ogen en zei: ‘Je hebt me bedrogen. Je hebt me bedrogen en mijn lichaam schreeuwt van pijn, wat verwacht je van me nu?’ Ik draaide me om en liep de trap af.

 

Eenmaal buiten kon ik me niet meer inhouden en tranen rolden over mijn gezicht. Het was druk op straat, iedereen kwam uit z’n werk en ging naar huis. Ik liep naar het zuiden, alsof ik haast had snelde ik over het trottoirs. Ik zag vrouwen lopen, heel veel vrouwen, mooie en minder mooie. Bij elke vrouw die ik zag vroeg ik me af of zij het zou zijn. Ook probeerde ik mezelf wijs te maken dat ik toch veel mooier was dan al die vrouwen. Ik liep maar door en veegde zo nu en dan mijn wangen droog. Het was bijna halfzeven, maar het was nog licht buiten. Een zwerver wilde zijn kranten aan me verkopen, maar ik sloeg af. Een kwartier later zat ik aan een Manhattan in Club74, sloeg mijn eerste glas snel achterover en bestelde direct een tweede. Deze ging er ook snel in, maar niet zo snel als de eerste.

 

‘Nog een van hetzelfde,’ hoorde ik mezelf tegen de man achter de bar zeggen. Een ogenblik later stond er een gevuld glas voor me. Deze keer aarzelde ik voordat ik de Manhattan aan mijn mond zette. Ik bewoog met mijn vingers over de rand van het glas en merkte dat de barman me aandachtig observeerde. Ik keek terug en nam rustig een slok van mijn drankje.

        ‘Zware dag gehad?’ vroeg de man achter de bar.

        ‘Nee, slecht nieuws te horen gekregen.’ Ik zweeg en nipte van mijn glas.

        ‘Werk, relatie?’

        ‘Het laatste,’ zei ik. Wat was deze man toch kort van stof.

        ‘Mannen die vreemdgaan zijn net kleine kinderen zonder besef.’

Ik liet van verbazing mijn glas zakken en keek hem aan.

        ‘Dat impulsieve is iets wat ze eigenlijk niet bedoelen, maar daar komen ze altijd achter als het nét gebeurd is. En omdat ze te laf zijn om met een geheim te leven biechten ze het op.’ Hij keek alsof het niets nieuws was wat hij zei, of dat hij uit ervaring sprak. ‘Het is van je gezicht af te lezen.’

Ik hield zijn blik lang vast en onderbrak hem om de bitterzoete Manhattan door mijn keel te laten glijden.

        ‘Na regen komt zonneschijn, toch?’ vroeg ik. Ik wist niets anders te zeggen. Hij glimlachte, maar ik zag dat hij me zielig vond, hij had met me te doen.

​

Ik schonk verder geen aandacht aan de man en keek opzij. Ik zag een vrouw naast me staan die in haar portemonnee naar geld zocht voor de rekening. Ze had een foto in haar portemonnee zitten waar ze met een knappe man op stond, hij hield haar stevig vast en gaf haar een kus op de wang. Zelf keek ze lachend in de camera. Ze zagen er gelukkig uit. Ik bekeek haar kritisch; ze had lange slanke benen en haar elegante schoenen met hak maakten haar nog langer. Ze had in verhouding een wat kort bovenlijf, maar dat hinderde niet. Ze was een mooie vrouw om te zien, haar grove donkerbruine haar was sierlijk opgestoken. Een fijne neus maakte haar gezicht teder en lieflijk. Waar ik me echter het meest over verbaasde, was hoe ze aan het eind van de dag nog een panty droeg die geen enkele haaltjes vertoonde. De mijne hielden het maximaal twee uur vol. Ze draaide zich om en glimlachte naar me, alsof ze al die tijd wist dat ik haar aan het observeren was. Ze deed haar portemonnee terug in haar chique tas en liep de bar uit.

Ik weet niet meer hoelang ik aan de bar heb gezeten, maar ik zat er zonder me te verroeren of om me heen te kijken. Het enige wat ik deed was langzaam, slok voor slok, met soms lange pauzes mijn glas Manhattan leegdrinken. Ik hoorde dat het steeds drukker werd, mensen waren met elkaar aan het praten. Ik voelde me nog eenzamer.

Plots voelde ik een hand op mijn schouder, hij was warm. Ik voelde de vorm en herkende de druk waarmee de hand op mijn schouder lag. Ik keek hem aan.

        ‘Laten we naar huis gaan,’ zei hij.

 

Buiten liepen we naast elkaar zonder iets te zeggen. We keken allebei naar voren en we deden geen poging om deze ongemakkelijke stilte te verbreken. Ik had een droge mond en snakte naar een glas water en daarna een warme douche. Het was inmiddels donker geworden en koud. Ik keek omhoog naar de donkere hemel in de hoop sterren te zien, maar de straatverlichting gaf te veel licht. Ik zag vanuit mijn ooghoeken dat Vincent naar me keek. Ik hield mijn blik op de sterrenloze hemel gericht.

        ‘Je hoeft niets te zeggen,’ zei ik.

Het kwam er koeler en harder uit dan ik wilde. Hij gaf geen antwoord en keek nog steeds naar me. Waarom geef ik het niet op in de liefde? Deze vraag overrompelde me, ik dacht dat de Manhattans me genoeg gevoel ontnomen hadden maar ik had het mis. De vragen kwamen steeds sneller in mijn hoofd. Toen we bij het appartement aankwamen – dit was beslist het langste kwartier uit mijn leven – rende ik de trappen op. Ik deed de deur achter me dicht.

Een minuut later had ik mijn dorst weten te lessen en stond ik onder een hete douche. Ik liet het water op me neervallen en sloot mijn ogen. Ik strekte mijn hoofd naar achteren en maakte mijn hals lang. Ik liet mijn vingers langzaam over mijn keel glijden, het warme water verzachtte. Een paar tellen lang bleef ik zo staan, ik voelde de krachtige straal op mijn huid. Toen barstte ik opnieuw in tranen uit. Ik zag het voor me, ik wilde het niet zien. Met zijn charmante lach had hij haar vast overrompeld, zijn vlotte grappen, zijn slordige nonchalante haar na een dag hard werken. Slordig haar, dat nog wel aangaf dat hij niet zo burgerlijk was ondanks dat hij een geregeld leventje leidde. Een snelle knipoog en dan een scherpzinnige zin. Ik leunde tegen de muur en gleed omlaag. Ik huilde nog steeds. Hij stond voor de deur.

 

‘Eva kom er nou uit en laten we praten.’

Ik gaf geen antwoord.

        ‘Toe nou,’ zei hij. Zijn stem klonk laag en geïrriteerd.

Ik stond op en draaide de kraan dicht. Hij praatte opnieuw tegen me, beheerst was het niet.

        ‘Het heeft geen zin om weg te lopen of me te negeren. Praat in ieder geval met me, dan kunnen we er samen uitkomen.’

Ik had een handdoek omgeslagen en stond achter de deur. Deze dichte deur was het enige tussen ons in, hij stond slechts enkele centimeters van me vandaan. Mijn hand greep het slot vast, ik hield dat vast, stevig. Ik wenste dat ik de deur kon openen, maar ik trok mijn hand langzaam terug. Ik sloot mijn ogen. Ik raakte de deur aan, mijn vingertoppen licht over het harde hout. Ik bewoog ze, alsof ik zijn gezicht nu streelde. Ik legde mijn hoofd zachtjes tegen de deur, mijn oor rustte op de massieve ondergrond. Hij was al die tijd stil, maar ik kon hem horen ademen. Ik keek aandachtig hoe mijn vingers over de deur bewogen. Hij stond daar. Hij is vreemdgegaan. Hij heeft een andere vrouw aangeraakt. Iemand anders, niet mij, zonder dat ik het wist. Ik was die avond thuis, alleen, wachtend op hem. Ik was hem altijd trouw gebleven en dat zou ik ook blijven, maar nu, dit moment. Ik kon het niet. Ik kon het niet opbrengen.

Ik deed de deur open en daar stond hij. Precies zoals ik me voorstelde. Hij was kwetsbaar, ik was kil en boos.

        ‘Ik wil er niks meer over horen,’ zei ik.

Ik liep de badkamer uit, langs hem heen. Ik liep de trap op en ging in bed liggen.

 

Na twee uur was ik nog wakker, Vincent was ondertussen ook het bed in gekropen, maar ik bleef met mijn rug naar hem toe liggen. Hij zei niks. Ik voelde dat hij zijn hand boven mijn schouder hield, hij twijfelde, trok zijn hand terug en ging liggen. Uiteindelijk viel ik in slaap.

bottom of page